betraliën/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van betraliën
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		betraliën			te betraliën
	toekomend		zullen betraliën			te zullen betraliën
voltooid	tegenwoordig		hebben betralied			te hebben betralied
	toekomend		betralied zullen hebben			betralied te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	betraliënd		betralied			ev. betralie	mv. verouderd betraliet	betralië
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	betralie	betraliet	betraliet	betraliet	betraliet	betraliën	betraliën	betraliën
verleden (o.v.t.)	betraliede	betraliede	betraliede	betraliede	betraliede	betralieden	betralieden	betralieden
toekomend (o.t.t.t.)	zal betraliën	zult/zal betraliën	zult/zal betraliën	zult betraliën	zal betraliën	zullen betraliën	zullen betraliën	zullen betraliën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou betraliën	zou betraliën	zou(dt) betraliën	zoudt betraliën	zou betraliën	zouden betraliën	zouden betraliën	zouden betraliën
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb betralied	hebt betralied	hebt/heeft betralied	hebt betralied	heeft betralied	hebben betralied	hebben betralied	hebben betralied
verleden (v.v.t.)	had betralied	had betralied	had betralied	hadt betralied	had betralied	hadden betralied	hadden betralied	hadden betralied
toekomend (v.t.t.t.)	zal betralied hebben	zal/zult betralied hebben	zult/zal betralied hebben	zult betralied hebben	zal betralied hebben	zullen betralied hebben	zullen betralied hebben	zullen betralied hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou betralied hebben	zou betralied hebben	zou/zoudt betralied hebben	zoudt betralied hebben	zou betralied hebben	zouden betralied hebben	zouden betralied hebben	zouden betralied hebben