bastioneren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bastioneren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bastioneren			te bastioneren
	toekomend		zullen bastioneren			te zullen bastioneren
voltooid	tegenwoordig		gebastioneerd			te gebastioneerd
	toekomend		gebastioneerd zullen			gebastioneerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bastionerend		gebastioneerd			ev. bastioneer	mv. verouderd bastioneert	bastionere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bastioneer	bastioneert	bastioneert	bastioneert	bastioneert	bastioneren	bastioneren	bastioneren
verleden (o.v.t.)	bastioneerde	bastioneerde	bastioneerde	bastioneerde	bastioneerde	bastioneerden	bastioneerden	bastioneerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bastioneren	zult/zal bastioneren	zult/zal bastioneren	zult bastioneren	zal bastioneren	zullen bastioneren	zullen bastioneren	zullen bastioneren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bastioneren	zou bastioneren	zou(dt) bastioneren	zoudt bastioneren	zou bastioneren	zouden bastioneren	zouden bastioneren	zouden bastioneren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij