basketbal

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
basketbal [1]
basketbal [2]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bas·ket·bal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘spel waarbij bal door ring met net wordt gegooid’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • samenstelling van  basket  en  bal 
enkelvoud meervoud
naamwoord basketbal basketballen
verkleinwoord basketballetje basketballetjes

Zelfstandig naamwoord

basketbal

  1. o (sport) een sport gespeeld door twee teams van vijf spelers die punten scoren door een bal in de korf van de tegenstander te gooien
  2. m bal voor het spelen van basketbal
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
basketballen

basketbal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Ik basketbal. 
  2. gebiedende wijs van basketballen
    • Basketbal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Basketbal je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Meer informatie

Verwijzingen