agiteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agi·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verontrusten’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse agiter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
agiteren
agiteerde
geagiteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

agiteren [4]

  1. inergatief ~voor onrust stoken
    • Er wordt in oostelijk Oekraïne geagiteerd voor afscheiding en aansluiting bij Rusland. 
  2. overgankelijk in een staat van zenuwachtige opwinding brengen
    • Die gedachte agiteerde hem. 
  3. strijden tegen; verzetten tegen
     Ook zal je onderbewustzijn jou op een gegeven moment andere benamingen voor ‘ongevallen’ influisteren. Hiertegen zul je in eerste instantie hevig agiteren.[5]
Opmerkingen
  1. Strict overdrachtelijke constructies zijn zeldzaam. Vaker wordt gekozen voor een constructie met het vorltooid deelwoord en raken
    • Hij raakte doordoor bijzonder geagiteerd. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen