afzien
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zien
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(in de sport) lijden’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- samenstelling van af bw en zien ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzien 'ɑfsin |
zag af zɑx ʔɑf |
afgezien 'afɣəzin |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
Werkwoord
afzien
- inergatief ~ van: besluiten iets niet te doen
- Hij zag af van zijn voornemen.
- inergatief lijden, ongemak doorstaan, o.a. in de sport
- Die laatste ronde was puur afzien.
- spieken, afkijken
- De student haalde hoge cijfers omdat hij zoveel afzag.
Vertalingen
1. besluiten iets niet te doen
2. lijden, ongemak doorstaan
Gangbaarheid
- Het woord afzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afzien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 5 in het Nederlands
- Onregelmatig werkwoord in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %