afspraak
Uiterlijk
- af·spraak
- samenstelling van af en spraak
- Naamwoord van handeling van afspreken [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afspraak | afspraken |
verkleinwoord | afspraakje | afspraakjes |
- een overeenkomst
- Er viel geen afspraak met hem te maken.
- date
- De jongen maakte een afspraakje met het leuke meisje.
1. een overeenkomst
- Het woord afspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afspraak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ afspraak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %