afspraken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spra·ken

Zelfstandig naamwoord

de afsprakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afspraak
     ‘Ik weet eigenlijk wel zeker dat hij diep in zijn hart had gehoopt dat zijn moeder hem tegen de afspraken in zou bellen.[1]

Werkwoord

vervoeging van
afspreken

afspraken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afspreken
    • ...dat wij afspraken. 
    • ...dat jullie afspraken. 
    • ...dat zij afspraken. 

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2