afgunst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·gunst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afgunst afgunsten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de afgunstv

  1. gevoel van leed of spijt over het goede dat een ander te beurt valt en dat men hem niet gunt, niet alleen maar het lijden omdat men iets niet heeft maar ook het lijden omdat een ander het wel heeft
    • De afgunst was op haar gezicht te lezen toen haar grootste concurrente de eerste prijs kreeg. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen