Preddich

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Pred·dich
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Preddich die Preddich Preddiche die Preddiche
datief re Preddich der Preddich Preddiche de Preddiche
accusatief en Preddich die Preddich Preddiche die Preddiche

Zelfstandig naamwoord

Preddich, v

  1. (religie) preek, sermoen
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen