ἅμαξα

Uit WikiWoordenboek

Oudgrieks

Zelfstandig naamwoord

ἅμαξα v

  1. vierwielige kar, vrachtwagen
    «καὶ ἐποίησαν οἱ ἀλλόφυλοι οὕτως καὶ ἔλαβον δύο βόας πρωτοτοκούσας καὶ ἔζευξαν αὐτὰς ἐν τῇ ἁμάξῃ καὶ τὰ τέκνα αὐτῶν ἀπεκώλυσαν εἰς οἶκον[1]»
    En die lieden deden aldus en namen twee zogende koeien en spanden ze voor de wagen en hun kalveren sloten ze in huis op.
  2. karrenvracht
Verbuiging


Verwijzingen

  1. Septuagint 1 Samuël 6:10