Drupp

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Drupp
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Drupp der Drupp Druppe die Druppe
datief me Drupp em Drupp Druppe de Druppe
accusatief en Drupp der Drupp Druppe die Druppe

Zelfstandig naamwoord

Drupp, m

  1. (veeteelt) (van schapen of geiten) herd, kudde
  2. (dierkunde) (van vogels, vooral ganzen) klucht, zwerm
  3. (dierkunde) (van gemzen, herten, wolven) roedel
  4. (van personen) groep, hoop, schaar, schare, scherp, troep
    «Viel Leit in unser Drupp waare so froh as sie die Rees gemacht hen.»
    Veel mensen in onze groep waren zo blij dat ze de reis hadden gemaakt.
  5. (religie) herd
  6. (militair) groep, troep
Afgeleide begrippen
Opmerkingen