zwaluw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwa·luw
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwaluw | zwaluwen |
verkleinwoord | zwaluwtje | zwaluwtjes |
Zelfstandig naamwoord
- Sjabloon:vogels trekvogel uit de familie van de Hirundinidae
die van insecten leeft
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
- één zwaluw maakt nog geen zomer
- één zwaluw maakt de lente niet
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord zwaluw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwaluw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "zwaluw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be