zitvlak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·vlak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zitvlak zitvlakken
verkleinwoord zitvlakje zitvlakjes

Zelfstandig naamwoord

het zitvlako

  1. (anatomie) achterste, achterwerk
  2. vlak van een voorwerp waarop men kan zitten
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be