zitting
Uiterlijk
- zit·ting
- Naamwoord van handeling van zitten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zitting | zittingen |
verkleinwoord | zittinkje | zittinkjes |
de zitting v
- het gevoerde deel van een stoel waarop men zit
- Deze zitting moet opnieuw gestoffeerd worden.
- de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
- De koningin opende de zitting van het parlement.
- de duur van het als model poseren voor een kunstenaar of een fotograaf
- Dit portret is in vier zittingen geschilderd.
- ~ nemen in ergens toe toetreden
- Een afdichtvlak in een klep of kraan, klepzitting
2. de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
4. ~ nemen in ergens toe toetreden
- Het woord zitting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zitting" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %