zitting

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zitting zittingen
verkleinwoord zittinkje zittinkjes

Zelfstandig naamwoord

zitting v

  1. het gevoerde deel van een stoel waarop men zit
    • Deze zitting moet opnieuw gestoffeerd worden. 
  2. de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
    • De koningin opende de zitting van het parlement. 
  3. ~ nemen in ergens toe toetreden
  4. Een afdichtvlak in een klep of kraan, klepzitting
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be