wanhopen
Uiterlijk
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
wanhopen | wanhopig |
wanhoop | wanhopend |
- wan·ho·pen
- van Middelnederlands, *samenstelling van wan bn en hopen ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wanhopen |
wanhoopte |
gewanhoopt |
zwak -t | volledig |
wanhopen
- inergatief denken dat de zaken niet meer ten goede kunnen keren
- Na enige dagen op zee hulpeloos rondgedobberd te hebben begonnen sommigen te wanhopen.
- wanhopig worden/zijn
1.
- Het woord wanhopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wanhopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %