wanhoop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·hoop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wanhoop -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wanhoopv / m

  1. een ellendige toestand waarin men geen uitkomst meer ziet
    • Uit pure wanhoop sneed hij zich de polsen door. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wanhopen

wanhoop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
    • Ik wanhoop. 
  2. gebiedende wijs van wanhopen
    • Wanhoop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
    • Wanhoop je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen