vuurwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Vuurwerk.
Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·werk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lichtgevende, ontploffende voorwerpen die bij feestelijke gelegenheden worden aangestoken’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1]
  • samenstelling van  vuur zn  en  werk zn 
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurwerk vuurwerken
verkleinwoord vuurwerkje vuurwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het vuurwerko

  1. één of meerdere voorwerpen die gevuld zijn met ontploffende, brandbare en lichtgevende stofmengsels.
    • Wij steken altijd vuurwerk af in onze straat. 
    [2]
  2. (figuurlijk) een hoop onrust en gedoe
    • Als de VVD echt besluit met Saelens in zee te gaan, kunnen we nog heel wat vuurwerk verwachten. [3] 
     Terwijl de steradvocaat een vuurwerk van verontwaardiging afstak tegen directeur Curtholmen voor de ongeëvenaarde brutaliteit om je eisen deels te baseren op laster en deels op morele regels die eerder thuishoorden in de negentiende eeuw dan in onze tijd, besefte Eric dat hij het helemaal eens was met bijna alles wat de tegenpartij beweerde.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "vuurwerk" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink Weblink bron
    Jozef van Walleghem
    “Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1800” (14 juli 1800)
  3. Reformatorisch Dagblad Gerard Vroegindeweij 21-1-2019Het knettert in de coalitie dankzij reclameman
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

vuurwerk

  1. vuurwerk