Naar inhoud springen

voren

Uit WikiWoordenboek
  • vo·ren

[A] voren

  1. van ~: aan of van de voorzijde
    • De vogel ziet er van voren bijna hetzelfde uit als een mus, maar de staart is anders. 
  2. naar ~ in voorwaartse richting
    • Hij liep naar voren toen zijn naam genoemd werd. 
     Vandaag verschijnt op Videoland een documentaire over TMF. Daarin komt ook de schaduwkant van het succes naar voren. Verschillende vj's van toen zeggen dat ze een burn-out kregen van de lange werkweken die ze moesten maken.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord voren vorens
verkleinwoord vorentje vorentjes

[B] devorenm

  1. (visserij) benaming voor sommige zoetwatervissen uit het geslacht Cyprinidae op Wikispecies met rode vinnen, vooral gebruikt voor de blankvoorn en de rietvoorn
    • Hij ving alleen maar een paar vorentjes. 
  • voorn (meer gangbare uitspraakvariant)

de[C] vorenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vore
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord voor
95 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 mei 2025 Weblink bron “30 jaar geleden begon TMF, herinneringen nog springlevend” (1 mei 2025), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • vo·ren

voren

  1. voltooid deelwoord van vara