voorn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voorn
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1377 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord voorn voorns
verkleinwoord voorntje voorntjes

Zelfstandig naamwoord

de voornm

  1. (visserij) benaming voor zoetwatervissen, meestal met rode of oranje vinnen, behorende tot de eigenlijke karpers Cyprinidae op Wikispecies
    • Een voorn vreet waterplanten als het water warm is. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen