vloggen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vloggen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vloggen			te vloggen
	toekomend		zullen vloggen			te zullen vloggen
voltooid	tegenwoordig		hebben gevlogd			te hebben gevlogd
	toekomend		gevlogd zullen hebben			gevlogd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vloggend		gevlogd			ev. vlog	mv. verouderd vlogt	vlogge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vlog	vlogt	vlogt	vlogt	vlogt	vloggen	vloggen	vloggen
verleden (o.v.t.)	vlogde	vlogde	vlogde	vlogde	vlogde	vlogden	vlogden	vlogden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vloggen	zult/zal vloggen	zult/zal vloggen	zult vloggen	zal vloggen	zullen vloggen	zullen vloggen	zullen vloggen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vloggen	zou vloggen	zou(dt) vloggen	zoudt vloggen	zou vloggen	zouden vloggen	zouden vloggen	zouden vloggen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gevlogd	hebt gevlogd	hebt/heeft gevlogd	hebt gevlogd	heeft gevlogd	hebben gevlogd	hebben gevlogd	hebben gevlogd
verleden (v.v.t.)	had gevlogd	had gevlogd	had gevlogd	hadt gevlogd	had gevlogd	hadden gevlogd	hadden gevlogd	hadden gevlogd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gevlogd hebben	zal/zult gevlogd hebben	zult/zal gevlogd hebben	zult gevlogd hebben	zal gevlogd hebben	zullen gevlogd hebben	zullen gevlogd hebben	zullen gevlogd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gevlogd hebben	zou gevlogd hebben	zou/zoudt gevlogd hebben	zoudt gevlogd hebben	zou gevlogd hebben	zouden gevlogd hebben	zouden gevlogd hebben	zouden gevlogd hebben