vesting

Uit WikiWoordenboek
[1] vesting


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ves·ting
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘versterkte plaats’ voor het eerst aangetroffen in 1267 [1]
  • Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord vesten (vastmaken, verstevigen) met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vesting vestingen
verkleinwoord vestinkje vestinkjes

Zelfstandig naamwoord

vesting v [3] [4]

  1. (militair) (geschiedenis) een militair versterkte stad.
    • Een vesting moest een stad beschermen tegen vijanden. 
     Ik ontmoette Maurits kort voor vertrek naar Amerika in een bruine kroeg in Naarden Vesting.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen