toevalligheid
Uiterlijk
- toe·val·lig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toevalligheid | toevalligheden |
verkleinwoord | toevalligheidje | toevalligheidjes |
de toevalligheid v
- iets wat door toeval is gebeurd en geen regel is
- Het winnen van de staatsloterij is een toevalligheid.
- „Ongelooflijk verdrietig”, werd Meijer toen ze het nieuw over de doodgeschoten honden eerder deze week hoorde. „Dit moet je géén incident noemen”, vindt zij. Ze bedoelt daarmee dat de agressieve reactie van deze honden niet gezien moet worden als een toevalligheid.[2]
1.
- Het woord toevalligheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toevalligheid" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Kim Bos 20 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be