toevallig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·val·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van toeval met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen toevallig toevalliger toevalligst
verbogen toevallige toevalligere toevalligste
partitief toevalligs toevalligers -

Bijvoeglijk naamwoord

toevallig

  1. bij toeval , niet met opzet
     Toevallig had ik aan het zwembad een gesprek gevoerd met een Zwitser, Wale, die met zijn gezin in een camper een rondreis maakte.[1]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be