stijf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stijf
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stijf | stijver | stijfst |
verbogen | stijve | stijvere | stijfste |
partitief | stijfs | stijvers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stijf
- niet gemakkelijk te vervormen of te buigen
- Een stalen balk is stijf genoeg om dit gewicht te dragen.
- ongemakkelijk in de omgang
- Hij is zo stijf als een hark!
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stijven |
stijf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijven
- Ik stijf.
- gebiedende wijs van stijven
- Stijf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijven
- Stijf je?
Gangbaarheid
- Het woord stijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stijf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "stijf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be