stadion
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sta·di·on
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘sportterrein’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1920 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stadion | stadions |
verkleinwoord | stadionnetje | stadionnetjes |
Zelfstandig naamwoord
stadion o
- groot complex voorzien van sportvelden, tribunes en bijbehorende nutsvoorzieningen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord stadion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stadion" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.