thuisstadion

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·sta·di·on
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisstadion thuisstadions
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het thuisstadiono

  1. stadion waar een sportteam gevestigd is
     Minstens vijf miljoen mensen zijn in Chicago de straat opgegaan om het feestje van de Chicago Cubs mee te vieren. De stoet vertrok bij Wrigley Field, het thuisstadion van de Cubs, voor de parade dwars door de stad op weg naar Grand Park.[1]
     Smit wil vooral de combiregeling zien verdwijnen. Om de supportersstromen in goede banen te leiden moeten de fans zich eerst melden bij het thuisstadion van de club om gezamenlijk af te reizen naar een uitwedstrijd.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 september 2022 Weblink bron “Miljoenen fans vieren feest met de Cubs” (Zaterdag 5 november 2016), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 september 2022 Weblink bron “'Je moet supporters een kans geven'” (Donderdag 27 augustus 2015), NOS