stadium
Uiterlijk
![]() |
- sta·di·um
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdperk’ voor het eerst aangetroffen in 1869 [1]
- van het Latijn met het achtervoegsel -ium [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stadium | stadia stadiums |
verkleinwoord | stadiumpje | stadiumpjes |
het stadium o
- een fase in een ontwikkelingsproces
- Een nieuw stadium in de menselijke evolutie.
- (eenheid) een lengtemaat uit de Griekse oudheid
- [2] stadie
- Het woord stadium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stadium" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stadium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stadium op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -ium in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %