sportlokaal
Uiterlijk
- Geluid: sportlokaal (hulp, bestand)
- sport·lo·kaal
- samenstelling van sport en lokaal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportlokaal | sportlokalen |
verkleinwoord | sportlokaaltje | sportlokaaltjes |
het sportlokaal o
- (onderwijs) een klaslokaal dat ingericht is op en waarin men les geeft in het schoolvak waarin gesport wordt en de kinderen kennismaken met sporten.
- (sport) een ruimte waar mensen aan fitness doen en sporten.
- [1] aardrijkskundelokaal, biologielokaal, economielokaal, geschiedenislokaal, godsdienstlokaal, handvaardigheidlokaal, informaticalokaal, muzieklokaal, natuurkundelokaal, scheikundelokaal, technieklokaal, tekenlokaal, wiskundelokaal
- sportleraar, sportlerares, sportles, sportonderwijs
- Het woord 'sportlokaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.