sportleraar
Uiterlijk
- Geluid: sportleraar (hulp, bestand)
- sport·le·raar
- samenstelling van sport en leraar
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | sportleraar | sportleraars sportleraren |
| verkleinwoord | sportleraartje | sportleraartjes |
de sportleraar m
- (onderwijs) (beroep) een leraar die les geeft in het schoolvak waarin gesport wordt en de kinderen kennismaken met sporten.
- Het woord sportleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.