soeverein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • soe·ve·rein
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vorst’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord soeverein soevereinen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de soevereinm

  1. (politiek) heerser met een aan geen hoger gezag ondergeschikte macht
  2. schuine kant
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen soeverein soevereiner soevereinst
verbogen soevereine soevereinere soevereinste
partitief soevereins soevereiners -

Bijvoeglijk naamwoord

soeverein

  1. van geen hoger gezag afhankelijk
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen