schteenalt

Uit WikiWoordenboek

Duits

Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

schteenalt

  1. (Berlijns dialect) oeroud, stokoud


Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • schteen·alt
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
schteenalt - - - - - -
Sterke verbuiging [1] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief schteenalder schteenaldi schteenalt schteenalde
datief schteenaldem schteenalder schteenaldem schteenalde
accusatief schteenalder schteenaldi schteenalt schteenalde
zwakke verbuiging [2] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief schteenalt schteenalt schteenalt schteenalde
datief schteenalde schteenalde schteenalde schteenalde
accusatief schteenalt schteenalt schteenalt schteenalde
Gemengde verbuiging [3] mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief schteenalder schteenaldi schteenalt schteenalde
datief schteenalde schteenalde schteenalde schteenalde
accusatief schteenalder schteenaldi schteenalt schteenalde

Bijvoeglijk naamwoord

schteenalt

  1. oeroud, stokoud
Schrijfwijzen
Opmerkingen

Bijvoeglijk naamwoord

schteenalt

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van schteenalt

schteenalt

  1. bepaald nominatief en accusatief enkelvoud stellende trap van schteenalt

schteenalt

  1. onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van schteenalt

Verwijzingen

  1. zonder lidwoord
  2. met bepaald lidwoord
  3. met onbepaald lidwoord: ein, kein, mein, dein, sein, ihr (v, enk), unser, euer, ihr (mv), Ihr