Naar inhoud springen

schoonmaker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoon·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaker schoonmakers
verkleinwoord schoonmakertje schoonmakertjes

Zelfstandig naamwoord

schoonmaker m

  1. (beroep) iemand die voor zijn beroep voor anderen schoonmaakt
  2. werktuig waarmee men schoon kan maken
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be