sarren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
sarren | sarrend |
gesar | gesard |
Uitspraak
Woordafbreking
- sar·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘plagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sarren /'sɑrən/ |
sarde /'sɑrdə/ |
gesard /ɣə'sɑrt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
sarren
- overgankelijk voortdurend lastig vallen
- Als je een kat gaat sarren kun je wel eens een haal krijgen.
Synoniemen
Vertalingen
1. iemand voortdurend lastig vallen
Gangbaarheid
- Het woord sarren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "sarren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 78 %