samenvloeien
Uiterlijk
- sa·men·vloei·en
- samenstelling van samen bw en vloeien ww
samenvloeien [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
samenvloeien |
vloeide samen |
samengevloeid |
zwak -d | volledig |
- door stromen éénworden
- ▸ Nesvitski keek over de leuning naar beneden en zag de snelle, ruisende, kleine golfjes van de Enns, die samenvloeiden, opspatten en ombogen bij de pijlers van de brug, om dan weer achter elkaar voort te jagen.[2]
- (figuurlijk) twee of meer zaken tot één geheel verenigen
- ▸ De affaire rond Tweede Kamerlid Mariko Peters roept de vraag op hoe ver diplomaten en politici privé en werk kunnen laten samenvloeien.[3]
- [2] integreren, eenworden, samensmelten, samengaan, mengen, verenigen
- Het woord samenvloeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Waar ligt de grens van integriteit?” (13-08-2011), NOS