samengaan

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·gaan
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
samengaan
ging samen
samengegaan
klasse 7 volledig

Werkwoord

samengaan

  1. bij elkaar passen
    • Die twee grote banken gingen goed samen en daarom gingen ze fuseren. 
  2. het gemeenschappelijk doen van iets
    • Zij gaan samen op vakantie. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be