Naar inhoud springen

onkel

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Onkel
  • on·kel
  • Ontleend aan het Franse oncle.
enkelvoud meervoud
naamwoord onkel onkels
verkleinwoord onkeltje onkeltjes

de onkelm

  1. (familie) broer of zwager van iemands vader of moeder
    • Tijdens de vakantie helpt die student mee in de winkel van zijn onkel. 
  • Dit woord wordt zeer weinig gebruikt en is bovendien streekgebonden. De synoniemen zijn gebruikelijker binnen hun respectievelijke verspreidingsgebied.
56 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • on·kel

onkel m

  1. (familie) onkel, oom, nonkel.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   onkel     onkelen     onkler     onklene  
genitief   onkels     onkelens     onklers     onklenes  



  • on·kel

onkel m

  1. (familie) onkel, oom, nonkel.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   onkel     onkelen     onklar     onklane  
genitief   onkels     onkelens     onklars     onklanes  



  • on·kel
  • Ontleend aan het Duitse Onkel (oom). Dit leenwoord fungeert als neutraal equivalent voor farbror of morbror.

onkel g

  1. (familie) onkel, oom, nonkel.