naaf
Uiterlijk
- naaf
- In de betekenis van ‘middenstuk van wiel waardoor de as gaat’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
afkomstig van:
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naaf | naven |
verkleinwoord | naafje | naafjes |
- centrale as of middenstuk van een wiel of rad
- De spaken verbinden de naaf met de velg van een fietswiel.
1. centrale as of middenstuk van een wiel of rad
- Het woord naaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naaf" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "naaf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be