mouw

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘armbekleedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord mouw mouwen
verkleinwoord mouwtje mouwtjes

Zelfstandig naamwoord

mouw v/m

  1. dat deel van een kledingstuk dat de armen omvat
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Aan iets een mouw weten te passen
een oplossing ergens voor weten
  • De aap komt uit de mouw
de waarheid wordt duidelijk
  • De handen uit de mouwen steken
aan de slag gaan en aanpakken
  • Iemand iets op de mouw spelden
iemand iets wijsmaken
  • Iets uit zijn mouw schudden
zonder moeite met iets komen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen