Naar inhoud springen

ærme

Uit WikiWoordenboek
  • ær·me
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord ermr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ærme     ærmet     ærmer     ærmerne  
genitief   ærmes     ærmets     ærmers     ærmernes  

ærme o

  1. (kleding) mouw
  2. (figuurlijk) mouw
  • [1]: det ene ærme
de ene mouw
  • [1]: korte ærmer
korte mouwen
  • [1]: lange ærmer
lange mouwen
  • [1]: opsmøgede ærmer
opgerolde mouwen
  • [1]: uden ærmer
mouwloos
  • [2]: binde på ærmet (føre bag lyset)
iemand iets aanpraten
om de tuin leiden
Latijns: Convicium convicio regerere.
  • [2]: ha en trumf i ermet (ha en trumf i bakhånden)
een aas in de mouw hebben
iets achter de hand hebben
  • [2]: have knive i ærmerne
wachten op een kans om een ​​onverwachte aanval te doen
  • [2]: have noget i ærmet (have en overraskelse i ærmet / have en trumf i ærmet)
iets achter de hand hebben
  • [2]: ryste ud af ærmet/ærmerne
iets uit zijn mouw schudden
  • [2]: smøge ærmerne op
de handen uit de mouwen steken