Naar inhoud springen

monopolie

Uit WikiWoordenboek
  • mo·no·po·lie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘alleenrecht tot verkoop’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • Afgeleid van het Griekse werkwoord πωλειν 'polein' (verkopen) met het voorvoegsel mono- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monopolie monopolies
monopoliën
verkleinwoord monopolietje monopolietjes

het monopolieo

  1. (economie) het geheel beheersen van een markt door een enkele leverancier
vervoeging van
monopoliën

monopolie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monopoliën
    • Ik monopolie. 
  2. gebiedende wijs van monopoliën
    • Monopolie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monopoliën
    • Monopolie je? 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]