mande
Uiterlijk
- man·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mande | |
verkleinwoord |
de mande v
- (juridisch) (verouderd) (Noordoost-Nederland) gemeenschappelijk bezit
vervoeging van |
---|
mannen |
mande
- enkelvoud verleden tijd van mannen
- Ik mande.
- Jij mande.
- Hij, zij, het mande.
- Ik mande.
- Het woord mande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mande" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ mande op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
mandar |
mande
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 23 %
- Prevalentie Vlaanderen 19 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 5
- Werkwoordsvorm in het Spaans