mannen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mannen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mannen			te mannen
	toekomend		zullen mannen			te zullen mannen
voltooid	tegenwoordig		hebben gemand			te hebben gemand
	toekomend		gemand zullen hebben			gemand te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mannend		gemand			ev. man	mv. verouderd mant	manne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	man	mant	mant	mant	mant	mannen	mannen	mannen
verleden (o.v.t.)	mande	mande	mande	mande	mande	manden	manden	manden
toekomend (o.t.t.t.)	zal mannen	zult/zal mannen	zult/zal mannen	zult mannen	zal mannen	zullen mannen	zullen mannen	zullen mannen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mannen	zou mannen	zou(dt) mannen	zoudt mannen	zou mannen	zouden mannen	zouden mannen	zouden mannen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gemand	hebt gemand	hebt/heeft gemand	hebt gemand	heeft gemand	hebben gemand	hebben gemand	hebben gemand
verleden (v.v.t.)	had gemand	had gemand	had gemand	hadt gemand	had gemand	hadden gemand	hadden gemand	hadden gemand
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemand hebben	zal/zult gemand hebben	zult/zal gemand hebben	zult gemand hebben	zal gemand hebben	zullen gemand hebben	zullen gemand hebben	zullen gemand hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemand hebben	zou gemand hebben	zou/zoudt gemand hebben	zoudt gemand hebben	zou gemand hebben	zouden gemand hebben	zouden gemand hebben	zouden gemand hebben