luipaard
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lui·paard
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘katachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- Van het Oudfranse lupart, van het Latijnse leopardus (leo betekent leeuw en pardus panter)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luipaard | luipaarden |
verkleinwoord | luipaardje | luipaardjes |
Zelfstandig naamwoord
- (dierkunde) Panthera pardus , een katachtig roofdier
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. Panthera pardus, een katachtig roofdier
|
|
Gangbaarheid
- Het woord luipaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luipaard" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "luipaard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be