liga

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘verbond’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord liga liga's
verkleinwoord ligaatje ligaatjes

Zelfstandig naamwoord

liga v / m [3]

  1. verbond, bond
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

enkelvoud meervoud
liga ligas

Zelfstandig naamwoord

liga v

  1. (plantkunde) maretak


Werkwoord

vervoeging van
ligar

liga

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ligar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ligar