verbond
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·bond
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbond | verbonden |
verkleinwoord | verbondje | verbondjes |
Zelfstandig naamwoord
- een verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen, omwille van een gemeenschappelijk voordeel
Synoniemen
Hyponiemen
- doopverbond, eedverbond, genadeverbond, hanzeverbond, monsterverbond, trouwverbond, vakverbond, wereldverbond, werkgeversverbond, werkliedenverbond
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verbinden |
verbond
- enkelvoud verleden tijd van verbinden
- Ik verbond.
- Jij verbond.
- Hij, zij, het verbond.
- Ik verbond.
Gangbaarheid
- Het woord verbond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "verbond" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be