koren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ko·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘graan’ aangetroffen vanaf 1101 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koren | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
koren o
- een gewas van graan
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
- Dat is koren op zijn molen.
Hyponiemen
- amelkoren, bekoren, bokkenkoren, brandkoren, broodkoren, kafferkoren, volkoren, winterkoren, zaaikoren, zomerkoren, zwartkoren
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een gewas van graan
Zelfstandig naamwoord
koren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord koor
Gangbaarheid
- Het woord koren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "koren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |