koord

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koord koorden
verkleinwoord koordje koordjes

Zelfstandig naamwoord

koord o / v

  1. streng van in elkaar gedraaide vezels, gebruikt als middel om zaken bij elkaar te binden of trekkracht uit te oefenen
    • Het koord brak en de lading viel van het dak af. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen