Naar inhoud springen

juk

Uit WikiWoordenboek
Man met juk.
  • juk
  • In de betekenis van ‘trektuig voor dieren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord juk jukken
verkleinwoord jukje jukjes

juk o

  1. een houten pasvorm die op de schouders gedragen wordt en twee te dragen gewichten (emmers, manden) verbindt
  2. wat iemand wordt opgelegd als last
  3. (techniek) draag- of verbindingsconstructie
vervoeging van
jukken

juk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jukken
    • Ik juk. 
  2. gebiedende wijs van jukken
    • Juk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jukken
    • Juk je? 
96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]