illusie
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- il·lu·sie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zinsbegoocheling, droombeeld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1837 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | illusie | illusies |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
illusie v
- zinsbegoocheling
- droombeeld, hoopvolle verwachting
- Hij maakte zich helemaal geen illusies meer over wat er met het Rijk Palettania zou gebeuren. [2]
- kunstmatige voorstelling
- ▸ We waren daarvoor gekomen, en voor de romantische illusie om onze nieuwe woonplaats Venetië te zien door de ogen van de illustere toeristen die ons waren voorgegaan, zoals Stendhal, Lord Byron, Alexandre Dumas, Richard Wagner, Marcel Proust, Gustav Mahler, Thomas Mann, Ernest Hemingway, Rainer Maria Rilke, en die met zekerheid op deze zelfde stoelen hadden gezeten om hetzelfde uitzicht beroemd te maken.[3]
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- achtervolgingswaan, querulantenwaan, waanstoornis, waanzin, waanzinaria, waanzinscène, zelfbegoocheling
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord illusie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "illusie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "illusie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 104
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 26
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be