illusionist
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: illusionist (hulp, bestand)
Woordafbreking
- il·lu·si·o·nist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘goochelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afleding van illusie en met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | illusionist | illusionisten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
illusionist m
- (beroep) iemand die mensen door middel van optische illusies voor de mal houdt, de illusionist goochelt met mensen een goochelaar meestal met kleinere voorwerpen
- Illusionist Victor Mids laat in zijn oudejaarsspecial weer allerhande illusies zien, maar de grote finale van de show is de ‘teleportatie’ van een persoon. Mids wil de eerste mens worden die iemand teleporteert, zonder dat deze persoon dat kan verklaren. [3]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord illusionist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "illusionist" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "illusionist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ illusionist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC 29 december 2016
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be